Ik zit in het lokaal. Om mij heen wordt druk geschreven, verder is het stil. Voor mij het bureau van meneer W., de aardrijkskundedocent. Het staat op een podium. De manier hoe hij met bureau op dat voetstuk plaatsgenomen heeft, doet mij nóg kleiner voelen.
Ik doe mijn best er iets van te maken. Een luikje in mijn brein te openen waarin ik de antwoorden kan vinden. Het is niet dat ik Middelburg naast Groningen plaats of de Rijn laat uitmonden in het IJsselmeer, maar welke stipje of vaag gekopieerde streepje het juiste is… Waar je je in het dagelijks leven prima kunt redden met globaal, betekent het op school een aaneenschakeling van rode strepen in de marge van het blad.
Ongemerkt dwalen mijn gedachten naar wat komen gaat. Dat toetsblad vol rode strepen, de 1 omcirkeld of dubbelonderstreept om nog iets meer nadruk te leggen op mijn onvermogen. Het “topo is gewoon stampwerk, iedereen die hier een beetje serieuze aandacht aan besteedt, haalt een 10”. Het onbegrip.
Hoe stamp je feiten in je hoofd, die je hoofd niet schijnt te willen onthouden? Hoeveel tijd je er ook aan besteedt, steeds is het op moment suprême hetzelfde en lijkt alle breinmassa opgelost in een mistige wolk van niet weten. Bij topografie, bij woordenlijsten, bij alles waar jouw kracht – begrijpen, verbanden leggen – niet wordt aangesproken. Waarom lukt het anderen wel? Ben ik dan echt zó dom?
Ik zit aan tafel, dertig jaar later inmiddels. Eén van mijn prachtige leerlingen zit naast mij. “Ik moet Franse woordjes leren… volgende week toets”. Ik voel met je mee, begrijp je zo goed. Samen gaan we aan de slag. We bespreken verschillende leerstrategieën. We nemen een kijkje in de hersenen om te begrijpen waarom dat zo werkt. We gooien over met een bal. Een uur later ken je de helft van de stof én weet je wat voor jou werkt voor die andere helft. Vol vertrouwen stap je weer op je fiets.
Nog dezelfde dag diept zoon een leerblad op uit zijn tas. “Over twee weken topotoets, mam!” Samen bekijken we wat hij moet weten en klinkt er “Mam! Weet jij dit niet?” als ik net iets te lang moet nadenken. Wat volgt is een mooi gesprek over wel willen leren, maar niet weten hoe. Praat ik voor de tweede keer die dag over leerstrategieën, nu met mijn bijna-puber. Wordt leren in het nu gecombineerd met springen, het bedenken van gekke rijmpjes à la juffrouw Engel, verbeeldende plaatjes en bruggetjes. Na een half uurtje aardrijkskundige grappen bedenken slaat zoon voldaan het blad dicht. “Zo! De basis zit erin… nu alleen nog af en toe even herhalen”, klinkt het vol zelfvertrouwen.
Later die avond, languit op de bank, voel ik mij rijk. Rijk dat ik dit zo mag ervaren. Rijk dat ik deze prachtige kinderen mag helpen voelen dat stampen geen frustratie topic hoeft te zijn. Het vervult mij met warmte.