Met een aura van spanning komt hij de school binnen lopen. Lange knul met sprankelende blije ogen en een grote lach op zijn gezicht, normaal gesproken dan. Vandaag lijkt hij gekrompen onder de druk op zijn schouders. Ik leg mijn hand als groet zachtjes op zijn schouder. “Ik ben nog nooit zo zenuwachtig geweest!”, verzucht hij.
We kennen elkaar nog niet zo lang, hij en ik. “Op de basisschool ging alles vanzelf, maar nu lukt het niet meer”, vertelde hij bij onze kennismaking. Zijn vriend komt al langer bij mij en heeft grote stappen gemaakt in leren leren. Dat hielp het besef dat hulp vragen dapper is.
In de paar keer dat we werkten, werd duidelijk dat er grootse faalangst ontwikkeld was. Niet weten hóe je moet leren, niet weten hóe alles te plannen, zó graag willen, maar steeds teleurgesteld worden als de volgende onvoldoende binnenstroomt. Logisch dat je op een gegeven moment gelooft dat je het niet kunt. Logisch dat je bang wordt voor weer een negatieve ervaring. Logisch dat je je motivatie verliest. Samen gingen we aan het werk. Stap voor stap bouwen aan vertrouwen, zo strijden we samen tegen de faalangst.
En nu ben ik op school, zijn school, omdat het tijd is voor de toets. Mag hij zijn toets maken in een aparte ruimte, met mij aan zijn zijde. “Ik ben zo bang dat ik zo niks meer weet!”, zegt hij. De tranen staan hem nader dan het lachen.
Ik open mijn tas en haal een thermosfles thee en donuts te voorschijn voor een klein beetje huiskamergevoel.
Met volle mond en een diepe zucht pakt hij zijn pen: “Eerst maar eens mijn naam op papier.” Met trillende handen en een bleek bekkie gaat hij aan het werk.
“Som 1. Wat kan nu een eerste stap zijn? Laat ik eerst de som eens opschrijven. Haakjes, er staan haakjes. Stap 1 is haakjes wegwerken, hoe doen we dat? Snavelbek. Hé, het kwadraat is negatief! De alarmbel! Maar dat is gek. Hmmm. Even controleren… Kijk! Je moet wel blijven opletten! Hier ben je 10x vergeten. Kijk! Zo ziet het er een stuk beter uit.”
Met ontroering kijk ik toe. Honderd minuten lang praat hij tegen het papier en zichzelf. Mijn taak beperkt zich tot geruststellen bij plots opkomende golven van onzekerheid: “Neem even een slokje thee! Wat zou nu de eerste stap kunnen zijn?”
Na een half uur maken we de balans op. Hoe ver ben je? Hoeveel tijd heb je nog? Geloof je in dat wat je opgeschreven hebt? “Ja! Ik weet niet of het goed is, maar het voelt als een antwoord dat kan kloppen.” Zo werkt hij hard en geconcentreerd verder, steeds pratend tegen zijn blaadje.
Ik laat mijn gedachten de loop… Daar waar de faalangst de grote boosdoener leek, blijkt vandaag iets onderliggends. Deze jongen heeft zijn hele leven alle rekenen en wiskunde op basis van hoofdrekenen gekund. En nu… in 3vwo zijn de sommen complex geworden en verdwaalt hij al rekenend in zijn hoofd. In deze aparte ruimte kan hij praten, praten om zijn gedachten te structureren, praten om niet te verdwalen, praten als navigatie. Zijn woorden zijn zijn Maps of TomTom.
Deze prachtige puber ís niet slecht in wiskunde. Hij líjkt slecht in wiskunde, omdat hij tijdens een gewone toets zijn gereedschap niet mag gebruiken. Zijn hardop structureren als onbewust gereedschap tegen verdwalen in zijn hoofd. En daardoor lukt het niet op toetsen, haalt slechte cijfers, met faalangst tot gevolg.
Trots kijk ik toe hoe hij alle tijd gebruikt en zich in blijft zetten. We hebben de sleutel gevonden! De sleutel naar het aanpakken van de oorzaak. Hij trekt zijn jas aan en slingert zijn rugzak over zijn schouder. Ik zie een twinkeling in zijn ogen verschijnen: “Ik kan het nóg niet, ik mag het leren!”, zegt hij met een alleszeggende knipoog en zoekt zijn weg in de drukte van de gang.